Mettertijd

Wie zal zeggen waarvandaan en uit welk verleden
de geuren en geluiden een enkele keer
’s nachts komen overgewaaid, alsof ze ook buiten je om
moesten worden bewaard

wanneer er achter de dingen die je vooral
bij zullen blijven, bijgebleven zijn
niet louter willekeur schuilt, god, wat dan wel?

onmetelijk scheen je de reikwijdte van de tijd, de in het vooruitzicht
gestelde beloften, zoveel nauwelijks
te doorgronden verlangens, gebeurtenissen
die je zekerheden ondergroeven

je ken het, dit landschap dat tot in alle windstreken
werd geschonden, maar moeiteloos
vind je toch sommige vertrouwde plekken terug

na een verlegd stuk klinkerweg, kaalslag en bos, rijpende
bramen opent zich toch opeens weer
die vallei met zijn scheefgegroeide zeedennen
waar jullie ooit samen lagen –

zichzelf, het zinnelijke, weten te ontraadselen, misschien is dat het
wat herinneringen willen

Uit: ‘Om en nabij’. Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam