Vergeefs is bloed vergoten
en droefenis en oprechtheid zijn vergeefs –
mijn engel, mijn liefde,
en toch is het leven mooi.
Licht ruisen de bomen
en meeuwen cirkelen boven ons,
de enorme zonsondergang aan zee
werpt een scheve vlam uit…
Voordat we sterven
moeten we de ogen sluiten
Voordat we zwijgen
moeten we wat praten.
De sterren breken het ijs,
van de bodem staan spoken op –
te snel begint
te tedere lente.
En in contact met feestelijkheid,
in feestelijkheid veranderend,
vallen de woorden uiteen
en betekenen niets.
Uit: ‘Rozen’, 1938.