I
Schroef, zog, omgewoelde zee: V
in het water, de wereld die zich altijd
schrijft achter je rug
Nevelig de
——————————–horizon————————————-
A. Wie knippert met z’n ogen
B. wordt steeds een fractie van seconden
C. getraind in
De DooD
Je probeert een brief te schrijven
komt niet verder dan “beste” en
zelfs dat is gelogen
II
Baarden van wier
waaraan het tij trekt
Geen algen
die de vaart vertragen
Zeemansgezichten, tronies van drenkelingen
blazen bellen uit de diepte omhoog
Borrelende monumenten
cynisch in de stroom
Aan de oever duizenden
kastanjekaarsen, rafelend in de wind
Alsof er een mis wordt opgedragen
aan het niets
III
Hulpstoom erbij
Albanese paarden aan de oever
in leren tuigen
van pont naar slachtkar zwevend
Je wendt je blik af naar de lagune
met de oud-gouden golfjes, droomt weg
Gemis
vergroot het volume
van ruimte, waarin
je kapseizende
hunkering
Je schrijft toch
een brief
Maar zinnen laten je slechts voelen dat je een lichaam hebt
ogen waarmee je ze aanstaart op papier
oren waarmee je luistert naar de stilte die ze achterlaten
lippen waarmee je om ze lacht
IV
Rubberbanden tussen boot en kade
die het aanmeren verzachten
Het strand, later
met het Poolse kind
rennend langs rood-witte strandpalen
Carnaval breekt aan, maar
geen confetti dicht de kieren
waartussen je blikken blijven ontglippen
V
Je leest woorden van schuim
in het water
R G U K K G X D
Kijken wat het lot zegt
als het spreekt
Of je wel of niet
Of hij wel of niet
Steeds langer zwart
bij het knipperen van je ogen
Strijkstokken, fluweelzacht ondermaans
Dan geef je de nacht op
in je zakdoek