Bijtijds hebben de gierzwaluwen zich het noorden
weten te herinneren, de plekken die ze achterlieten, in de bleekvelden
van de hemel, het luchtruim van het hart
maar nu, halverwege de hondsdagen, kan elk moment
de onrust toeslaan die aan hun uittocht voorafgaat
waarna augustus zich in ongemakkelijke stilte en langgerektere
schaduwen hult, in weemoedig stemmende
doordringende geuren van bloei en naderende
teloorgang –
de avond is broeierig, haast niet te harden zo warm
terwijl mijn aansteker weigert, ik ben de enige nog op het terras
en zie hoe de serveerster de tafeltjes binnen
al begint af te ruimen, schoon te vegen, ik vraag
een laatste van de tap, wat lucifers
plotselingen windvlagen brengen de kastanjebladeren
in beroering, de putjes stinken, de donder komt
aangerold, op het zink van het afdak klettert de regen oorverdovend
neer en een splijtende bliksemflits zoekt
dan zijn ontlading in dit ogenblikkelijke, waarin ik, een zomer
ouder eens te meer, samenval
met het weinige en het zielsvele –
Uit: ‘Als het ware’, 2010. Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam