Zij is

Nooit zal zij haar haar nog anders dragen
dan zo – een beetje opgestoken, wat losser bij de slapen
en achter in een soort van wrong –
zij is op dit moment, voor dit moment
geschapen, zij kijkt niet terug
als wij haar zien, zij heeft haar ogen
afgewend

zelfs maar de gewoonste dingen
op te nemen, de mensen om haar heen, landschappen
die de hare waren geweest
had zij zich daarin bewogen

langs rietstengels, langs bijna niets
en over fijnvertakte barsten
in de ijsvloer, over de als met ijzervijlsel
besneeuwde velden, op de donkerende bosrand
toelopend om al het rood
te willen stelpen

geen liefde
is er, in portiek of bed
met haar bedreven, een zichzelf vergeten
dat alsnog, misschien, iets wakker
geroepen had –

steeds zal zij onze blik ontwijken
wanneer wij haar gadeslaan, haar wereld is verlaten, vrij
van achterdocht, bemoeienis

zij is de mist die zich brandt
aan het glas van de lantaarns, het driftige
snel wegstervende getik van hoge hakken
onder een brug, een viaduct
of zij zich werkelijk verliezen kon –
dan wordt het stil

zij schudt de sterren van zich af, zij is
een witte regenboog bij nacht

Uit: ‘Wisselsporen’, 1999. Uitgeverij De Harmonie, Amsterdam