Paul Celan

SIBERISCH

Booggebeden – je
sprak ze niet mee, het waren,
zo denk je, de jouwe.

De galgezwaan hing
voor het vroege gesternte:
met verrafelde oogspleet
stond een gezicht-ook onder deze
schaduw.

Klein, in de ijswind
liggengebleven
klokje
met witte
kiezelsteen in je mond:

Ook ik
heb de duizendjaarkleurige
steen in de keel, de hartsteen,
ook aan
mijn lippen hecht zich het
kopergroen vast.

Dwars door de puinvaalt hier,
door de zeggezee heden,
loopt zij, onze
bronsstraatweg.
Daar lig ik en spreek ik tot jou
met gevilde
vinger.

Uit: ‘Spreektralie’, uitgeverij Meulenhoff, Amsterdam.