BERLIJN
Wat zou het? Van huivering en verkoudheid –
een hete grog of cognac.
Hier is muziek, en geluid van vaatwerk,
en lila halfduister.
En daar, achter dik en enorm
gepolijst glas,
als in een donker aquarium,
in een hemelsblauw aquarium –
zwemmen trams met veel ogen
tussen de onderwaterlinden,
als electrische scholen
lichtgevende luie vissen.
En daar, in nachtelijke rotheid glijdend,
kwam op de dikte van vreemd glas
het blad van mijn tafel
op wagonramen afgebeeld, –
en binnendringend in andermans leven
herken ik ineens met afkeer
mijn afgehakte, levenloze,
nachtelijke hoofd.
1923