Nooit gedoofde lantaarns

Wazige omtrek van haar gezicht, ergens op een plaats
in mijn geheugen, in de wildernis van beelden, weggemaakt door ik weet

niet welke drang om later, juist in het vage
iets te kunnen ontdekken, te herwinnen

Haar huid die van binnenuit lijkt op te lichten, een seconde
alsof ze zich uitstrekt over de herinnering heen

wil voortbestaan uit de greep van mijn verlangen
naar stilstaand geluk, houvast

Uit innerlijke duisternis, onbegrensd

Honderden speelse sterretjes op het steeds meer bollende behang
Nooit gedoofde lantaarns in de sprookjes die ze me vertelde

Dan slechts lumineuze vlekken achter mijn dichte ogen
waarvan ik niet weet wat ze nu eigenlijk beschijnen

Zeker niet dat onbegaanbare pad naar het verleden