Nacht op Australisch eiland

Samen
in de heldere nacht

De stralen van een vuurtoren
vegend over golven, haaienruggen

Over mastbomen van verloren schepen
pratende dorsten, bellenstromen
onderzeese voorjaren in hun zoute bloei

Over feeëriek plankton dat geen idee van schoonheid heeft
stompen van de maan, rijkeluisdochters van wieren

Over betoverde zanden die zich oprichten, ergens, in het illusionaire
dat de droomstof vormt voor straks – richting de horizon
met kinkhoorns die kreten van verdronkenen bewaren
in hun naar binnen gedraaide gewelven

Over donkere bodems
net als bij de mensen vreemden voor zichzelf

Maar jij

Je ogen willen trouwen met de zee
Je mensenvormen inspecteren mijn liefde

Je stem
knoopt zich tegen mijn oevers dicht, je stilte

vergeet de omheining van de wind, komt tot me