Laat hooi

Glooiende krommingen van dijken, weilanden
met hun slordig opgemaakte bedden van laat hooi

Wolken ganzen verhieven zich
Populieren glommen langs een pad met opgedroogde moddersporen

Uit een drassige, olieachtige sloot stegen bellen op
De lucht uit de aarde zocht de lucht uit de hemel en ik
probeerde de juiste woorden te vinden, voor haar

Ze had strenge ouders, bij Gods gratie mocht ik binnenkomen
De kamer was met bladmuziek bezaaid
Er stond een harp waarvan de afwezige klanken
de diepte van de stilte vergrootten

Ze ging op de bank zitten, de split van haar rok viel open

De angst je gevoelens tekort te doen
als je ze kenbaar maakte

Verdwaasde insecten vlogen tegen het raam, alsof
ze mijn vluchtende blikken wilden volgen

Verre, verdroomde beeldstof
dat nooit meer overgaat in zonlicht

maar het voorbije blijvend laat opglanzen