Met half gesloten ogen staarde hij voor zich uit
mijn blinde vriend in de kano
Hij vertelde me dat hij niets scherp zag
alleen contouren, het licht eromheen
Riet stak haar glanzende pluimen omhoog
op duizenden plekken door de zon aangestoken
De aarde vloeide in korenaren, mais, een purperende lucht
Stofwolken zweefden over de velden alsof ze met een eigen leven waren bezield
Roeken rezen en daalden
Met gestrekte hals dreef een zwaan voorbij
Dieperliggend land in
langs gladgeschoren polderdijken, slootwallen
over de blauwe kieuwen van slib en klei
Groene koolstruiken, stroslierten wilden dood
maar als krijgsbanieren wapperden dotterbloemen
Bij een sluis sleurde en kantelde het water met geruis
Massieve witte windmolens centrifugeerden de wolken
Soms draaide hij zich om, keek hij me aan
en werd ik zijn wazigheid
kleurenvlekken, vervluchtigende lijnen, de ruimte stralend
binnen, buiten
door alles heen