Krot nu
waar onkruid zijn gang gaat
niemand meer komt in de kamers
De kozijnen verzakt, de muren gescheurd
Gele schimmelplekken op het dak
als een vergeefse print van lichtheid
De zon die stippellijnen door de varens strooide
Hoe ze haar warrige krullen gladstreek
ijs schepte uit een tintelende kom, nipte aan haar glas
Vervaagd, onscherp wat je nog meer probeert terug te halen
Zowel jezelf moeten zijn als je eigen getuige
daardoor afgehouden van wat er was, is
Zilverberken
die stilletjes afbladderen
het witte verliezen
Dit papier