Ik zoek je gezicht, je lippen
in de stokkende nacht
De ingang van de zee
Woorden, gedachten verslinden zoute waaiers van afstand
evenaren rumoeren maar zeggen niets
Onduidelijk waar herinneringen eindigen
aan welke zijden van het voorbije ze lekken, opgaan in iets
dat je verlaat
zich mengt met wat je niet meer kunt voelen
Schaduwen van struiken als sensueel tastende vingers
onder het felle geweld van lichtmasten
Duinen, cokesbergen, nachtelijke bittere witte walm
in de verte
Liefde morst oude beelden, je bent niet als die
korte stilstand, dat onwezenlijke momentane, net tussen eb en vloed
maar het steeds weer
terugtrekkende