Alsof het mijn voetstappen wilde hebben

Het grijslichtende skelet van een uitgedoofd kampvuur
goedmoedige as, zwartgeblakerde marshmallows

De foto die je de vorige avond nam
zoals altijd een machteloos gebaar, een verzet tegen het niet kunnen
vasthouden van gelach, gezang, blikken, leven

Tochten over geribbeld, blauwachtig slib, het schor met in de verte
foeragerende vogels, vaarwegmarkeringen, mosselpercelen
De vlakke klauwen van zeegras
leken te grijpen naar je voeten

De baritonstem van de branding, trillend met innemende gratie

Over de met breuksteen verzwaarde dijk naar de mobiele frietkraam
de vette stinkende walm die zijn lage afkomst probeerde te verbergen
door samen met de rook uit de visfabriek
op te stijgen naar de wolken, zich ermee te vermengen
Langs het verlaten praathuisje, de door meeuwen geteisterde picknickvoorziening

Het herinneringsoog dat wil kijken, een blik zoekt, een in geluksmomenten
iriserende lens, maar trilt, wazig wordt

Je weet zelden welke beelden, later, in het geheugen beklijven
Je kunt niet bij het licht waarin ze worden bewaard

en dat je ten diepste bent