We zochten geheime gangen
in elkaars blikken
De dageraad kwam naar aanlegsteigers, vond ons
Onderdanig slaapwandelden bomen, uit het afgepeigerde seizoen
gleden wolken weg, logge sleepboten lagen diep in de verte, maar niets zonk
niets dan wit schuim langs de flanken, een
vogel in het dal op weg naar een onvindbaar nest
Niets daalde neer dan onze gedachten
in onszelf, aan hoe het zou zijn
achter het rood wordende
voorbij de wind die melodieën weer meeneemt
naar de nog dove poëzie van de toekomst